Hete wind, hete schaduw. Je hangt in een stoel, ik lig op mijn buik op een bank. Mijn handrug raakt de tegelvloer. Onderweg vertelde je verhalen over deze plek, je haalde alles op: vakanties met je ouders, met je zus. Ik bekeek je handen op het stuur. Op tafel staat een foto van een kind, ik wist niet meer dat jij dat bent geweest: zo heb ik je gekend. Hoe wijd rekt een herinnering zich uit, voordat hij breekt? Tijd hoopt zich in een lichaam op, of tussen twee in: wijkt daar af, zoals licht twee keer breekt in glas. – Roelof ten Napel
Hete wind, hete schaduw. Je hangt in een stoel, ik lig op mijn buik op een bank. Mijn handrug raakt de tegelvloer. Onderweg vertelde je verhalen over deze plek, je haalde alles op: vakanties met je ouders, met je zus. Ik bekeek je handen op het stuur. Op tafel staat een foto van een kind, ik wist niet meer dat jij dat bent geweest: zo heb ik je gekend. Hoe wijd rekt een herinnering zich uit, voordat hij breekt? Tijd hoopt zich in een lichaam op, of tussen twee in: wijkt daar af, zoals licht twee keer breekt in glas. – Roelof ten Napel