De sluitertijd bepaalt hoe lang er licht op de sensor van je camera valt. Zo lang de sluiter van je camera open staat, komt er licht op de sensor. Hoe lang de sluiter open staat, heeft invloed op hoe een beweging in beeld komt: bewogen of ‘bevroren’. Hoe kies je de juiste sluitertijd?
De sluitertijd bepaal je zelf in de M-stand, de Bulb-stand of de sluitertijdvoorkeuze-modus van je camera (de Tv- of S-stand). Als je net begint met fotografie, dan is het handig om eerst met de sluitertijdvoorkeuze aan de slag te gaan. Jij bent dan de baas over de sluitertijd, terwijl de camera de andere instellingen automatisch aanvult.
Sluitertijden langer dan 1/100e van een seconde, zoals 1/60e of 1/15e, vallen onder lange sluitertijden. Sluitertijden korter dan 1/100e van een seconde, zoals 1/500e of 1/2000e, worden korte sluitertijden genoemd. Zo’n sluitertijd is echt maar een fractie van een seconde. Korte sluitertijden worden vaak “snelle” sluitertijden genoemd. Een sluitertijd van bijvoorbeeld 1/100e van een seconde is een mooie grens tussen korte en lange sluitertijden.
Bij het fotograferen in een omgeving met slecht of weinig licht zul je al snel met een wat langere sluitertijd werken om meer licht op te kunnen vangen. Het hangt uiteraard af van de combinatie met je ISO-waarde en het diafragma, maar de sluitertijd kun je prima afstemmen op het aanwezige licht. Houdt altijd je ISO-waarde en het diafragma in de gaten, want je wilt natuurlijk wel scherpe foto’s maken.
Als je sporters of raceauto’s fotografeert, dan gebruik je een heel andere sluitertijd dan wanneer je een normale portretfoto maakt. Houdt bij het kiezen van je sluitertijd daarom rekening met het onderwerp. Als je de beweging van een sporter wilt bevriezen, dan moet je kiezen voor een snelle sluitertijd. Wil je iets meer van de beweging terug zien in de foto, dan kun je spelen met een langere sluitertijd.
Bij bepaalde straatfoto’s heeft het een toegevoegde waarde om de beweging van voorbij lopende mensen in beeld te zien. Of je wilt lichtsporen van auto’s in een avondbeeld hebben. Dat is een perfect moment om voor een wat langere sluitertijd te kiezen. Bij een danser wil je graag de beweging bevriezen. Denk tijdens het fotograferen goed na over welk effect je wilt bereiken en stem daar bewust je sluitertijd op af. Gebruik je hele lange sluitertijden, dan is het een aanrader om een afstandsbediening en een statief te gebruiken.
De brandpuntsafstand van je objectief heeft invloed op de sluitertijd. Hoe meer je inzoomt, hoe moeilijker het is om het beeld ‘stil te houden’, hoe sneller er onscherpte door je eigen beweging ontstaat. Wanneer je een objectief gebruikt met een lange brandpuntsafstand, bijvoorbeeld een 300mm objectief, dan moet je waarschijnlijk een korte sluitertijd gebruiken.
Een handig ezelsbruggetje om scherpe foto’s te krijgen: houd de sluitertijd gelijk aan, of sneller dan, de brandpuntsafstand van je lens. Met een 50mm objectief kun je met een sluitertijd van 1/50e gemiddeld nog prima scherpe foto’s maken. Met een teleobjectief van 300mm kun je voor scherpe resultaten een sluitertijd van 1/300e hanteren.
Wanneer je iets meer ervaring hebt, kun je experimenteren met wat langere sluitertijden. Probeer de grenzen qua sluitertijd op je gemak te ontdekken zodat je op de mooie momenten precies weet wat je moet doen.
De beeldstabilisatie van een objectief of camera is een ingebouwde techniek die trillingen of andere kleine bewegingen opvangt en corrigeert. Hierdoor ben je in staat om vanuit de hand met langere sluitertijden te werken voordat er onscherpte ontstaat. Dit is handig voor het maken van foto’s in een omgeving met minder licht, of wanneer je een langere sluitertijd wilt gebruiken voor het verkrijgen van een bepaald effect of een sfeer. De beeldstabilisatie kun je ook uitzetten.